Het verhaal van Rock

In een donker steegje van de beruchte piratenstad Port Royal zit kapitein Rock met zijn rug tegen een vat vol rum. Nou ja, vol… De kapitein heeft inmiddels al aardig wat rum gedronken en neuriet zachtjes wat zeeliederen. Iedereen die voorbijkomt weet dat ze de beruchte kapitein beter met rust kunnen laten, totdat… “Brasiliano Orkano! Ik dacht al dat jij het was!” Rock kijkt woedend om. “Donders! Welke prutpiraat durft me zo te noemen?” De zeeman begint hard te lachen: “Wil je me uitdagen oude vriend? Of zullen we samen dat vaatje van je leegmaken?” “Jelles, dat ik jou hier tegenkom, ga zitten.” Rock schenkt een gedeukte beker vol rum en geeft die aan Jelles. “Zo te zien ben je nog niets verandert Rock, je bent nog steeds dronken van je eigen rum? En ik hoor dat je weer in een storm bent terechtgekomen?” “Ja Jelles, m’n derde schip al. Helemaal aan diggelen geblazen door een orkaan. Ik snap nog steeds niet hoe ik daar steeds weer in terechtkom. Maar ik heb al een nieuwe boot en een geweldige bemanning. Ik zoek alleen nog iemand die mijn rechterhand wil zijn.” “Iemand die je schip in de gaten houdt als jij je roes uitslaapt zeker,” zegt Jelles. “Maar goed, samen op avontuur gaan lijkt me fantastisch oude Braziliaan?” “Zolang je me maar geen Braziliaan noemt,” moppert Rock. “Ik ben en blijf een echte Hollander, ondanks al mijn jaren in Brazilië.

En Jelles, wij tweeën samen op een boot is een uitstekend plan, dat zullen die Spanjaarden zeker niet leuk gaan vinden!” De volgende morgen bij zonsopgang verschijnt Jelles in de haven op zoek naar de kapitein. Vanaf een groot schip hoort hij hoe Rock zijn naam roept. Jelles rent snel de loopplank op maar loopt bijna een betoverend mooi meisje omver. Jelles voelt zijn hoofd langzaam rood worden. “Je weet dat ik alles met je deel Jelles, maar van Margy blijf je af. Anders voer ik je aan de haaien!” Kapitein Rock komt grijnzend aangelopen. “Kom, dan stel ik je voor aan de rest van de bemanning.” “Katibo, kom eens naar beneden om kennis te maken.”

Vanuit het kraaiennest in het topje van de mast komt een grote donkere man soepel naar beneden geklommen. “Wielkom goete vrind von Kap’tein Rock, iek ben Katibo.” Jelles geeft de grote man een hand. “Deze man ben ik mijn leven schuldig,” zegt Rock. “Hij heeft me ooit gered uit de kerkers van de gouverneur van Campêche. Hij is de man met de beste ogen van de hele wereld. Vanuit het kraaiennest zal hij de handelsschepen al ver van tevoren zien aankomen! De jongen die bij de mast staat is onze dekzwabber, Pim Martijn. Dit wordt zijn eerste keer op zee.” “ Squaak, Jelles, Squaak.” Op  een schatkist zit een groene papegaai. “Ollo herkent je nog,” zegt Rock. “Wel voorzichtig met mijn liefjes hè!” grapt Rock “Voor al dat goud en zilver heb ik veel schepen moeten veroveren!” Rock loopt naar het roer van het schip. “Iedereen klaar? Laten we dan maar snel uitvaren. Op naar de open zee!” Een paar weken en diverse veroverde schepen later roept Katibo ineens vanuit het kraaiennest: “Donker weer, kap’tein.

Storm op komst, heel vies weer, niet goed!” Jelles draait zich om naar de kapitein. “Niet weer hè, Rock. Niet weer een orkaan?” Kapitein Rock kijkt bezorgt. “Het wordt wel erg snel onstuimig. Het schip gaat enorm op en neer.” Steeds harder begint het te stormen, en steeds hoger worden de golven. Het Gammele Galjoen kraakt aan alle kanten. De bemanning moet enorm hun best doen om maar op het schip te blijven staan. Urenlang vechten Jelles en Rock om het schip op koers te houden. Het regent heel hard, de donder is oorverdovend en alleen door de lichtflitsen van de bliksem ziet Rock nog iets van de zee. De lucht is verder zo donker, alsof het diep in de nacht is. Dan komt er opeens een gigantische golf aan. “Iedereen goed vasthouden, dit wordt een klapper!” schreeuwt Rock boven het lawaai van de storm uit. Het schip wordt metershoog de lucht in gegooid en net op het moment dat het Gammele Galjoen op het topje van de golf vaart, raakt een felle bliksemschicht de grote mast. Met enorm gekraak komt de mast naar beneden en slaat het schip in twee stukken. Dan verdwijnt het geheel in de diepte van de zwartgekleurde zee. Met een enorme hoofdpijn wordt kapitein Rock wakker. Langzaam doet hij zijn ogen open. “Squaak, Rock wakker, squaak.” “Hou je bek, rotvogel, ik heb hoofdpijn,” zegt Rock. “Lekker geslapen?” grinnikt Jelles die naast hem is komen zitten. “Volgens mij was dit schip nummer vier wat je hebt laten vergaan, of niet?” Rock gaat rechtop zitten. Hij zit op een strand van een onbekend eiland. Overal om hem heen liggen wrakstukken. In de verte ziet hij Katibo met onderdelen van zijn schip zeulen. “Oh, nee,” kreunt Rock. “Niet weer. Donders, nu houd ik ermee op. Nooit meer varen! Nooit meer!” “Al zouden we willen, dan kunnen we hier toch niet weg,” zegt Jelles. “Ik heb echt geen idee waar we zijn, maar zonder schip kunnen we geen kant op.” “Dan moeten we hier ons thuis maar van maken,” zucht Rock. “Jelles, zorg jij ervoor dat van de restanten van de boot een kombuis wordt gemaakt waar we kunnen koken. Pim-Martijn, zoek een mooie grot waar ik mijn goud en zilver in kan verbergen. Ik ga eens rondkijken hier. Misschien bevalt het me hier wel.” En terwijl de piraten wachten op een schip die hen weer kan nemen ontdekken ze dat dit eigenlijk een heel bijzondere plek is. Het is er nooit dag en nooit nacht, maar altijd een beetje tussenin. Hier wordt niemand ouder en de tijd lijkt stil te staan… Zo kan het dat Rock sinds 1671 nog steeds leeft. Inmiddels is deze plek door zijn bemanning helemaal omgebouwd en heeft de kapitein het omgedoopt in de ‘Piraterij’ en nodigt landrotten uit om te komen eten.